Voor het opstellen van de Programmabegroting is het een wettelijke plicht om in ieder geval de uitgangspunten te hanteren zoals opgenomen in de meicirculaire. Daarbij gaat het met name om de daar gepubliceerde cijfers voor loon- en prijscompensatie. Bij het opstellen van dit document, deze Kadernota is de meicirculaire nog niet beschikbaar, dus baseren we ons op de meest actuele circulaire, de maartcirculaire ’24 (of als er geen circulaire wordt uitgebracht de decembercirculaire ’23).
De financiële gevolgen van deze financieel technische uitgangspunten hebben we eveneens in beeld gebracht en opgenomen in het bestedings- en dekkingsplan 2024 e.v..
In onderstaande tabel ziet u de financieel technische uitgangspunten zoals we die hanteren voor de Programmabegroting 2025.
Onderwerp | Uitgangspunt voor 2025 |
Algemeen | We dekken structurele uitgaven met structurele inkomsten. |
Algemeen | Onze ramingen zijn volledig, realistisch en haalbaar. |
Algemeen Raming bestaand beleid |
Lasten en baten worden op bestaand beleid geraamd, inclusief de besluitvorming van de raad tot en met juli voorafgaand aan de begroting. |
Algemeen Raming nieuw beleid |
Nieuw of gewijzigd beleid toetsen we aan de financieel beschikbare ruimte. Nieuw beleid op basis van het Bestuursakkoord wordt als zodanig toegelicht. |
Aantal inwoners Maashorst | Voor de rekeneenheid voor het aantal inwoners per 1 januari van het begrotingsjaar hanteren we de meest actuele cijfers. Voor de meerjaren-prognose hanteren we bij voorkeur ‘De ontwikkelingen van de bevolking in Noord-Brabant, 2023-2040. ( Bron:’ De Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant’ van Provincie Noord-Brabant). |
Aantal woonruimten Maashorst | De rekeneenheid van aantal woonruimten per 1 januari van het begrotingsjaar is op basis van de betalingsspecificatie algemene uitkering april 2023 (woonfunctie, logiesfunctie, uitwonende studenten). |
Algemeen uitgangspunt lonen en prijzen |
In het begrotingsjaar ramen we op basis van lopende prijzen. Bij de berekening van de jaren daarna houden we deze lijn constant. • Dat doen we omdat het eenvoudiger is om constante prijzen te hanteren. Het eerste jaar hanteren we prijzen conform de lopende loon- en prijsontwikkeling. Voor de jaren daarna houden we de stijging op 0. Deze aanpak geeft minder kans op fouten, is minder bewerkelijk en laat minder ruimte voor uitzonderingen. |
Prijsstijging (LPO) |
Voor de prijsstijging in 2025 baseren we ons op de verwachtingen van het Centraal Planbureau (CPB) zoals vastgelegd in het CEP 2024. Hierbij hanteren we de LPO indexering 2025 (3,48%). Daar waar prijsstijgingen contractueel vastgelegd zijn, houden we vast aan die percentages. |
Prijsstijging meerjarenbegroting | In de meerjarenbegroting hanteren we constante prijzen. |
Personeelskosten | De loonkosten van het gemeentelijk personeel berekenen we op basis van de vastgestelde formatie. |
De ontwikkeling van lonen kent haar eigen dynamiek. We hanteren voor de prognose van de ambtenarenlonen de geldende CAO. De huidige CAO loopt tot 31 maart 2025. Voor de periode april tm december sluiten we aan bij het percentage van de loonvoet voor de sector overheid. Voor 2025 is dat percentage 4,4%. (Bron: Centraal Economisch Plan 2024). We ramen loonontwikkelingen in de kadernota op hoofdlijnen en werken deze concreet uit in de later op te stellen Programmabegroting. |
|
Werkkostenregeling | Voor de werkkostenregeling is maximaal het wettelijk toegestane budget beschikbaar van 1,92% over de 1e € 400.000 en daarna 1,18% van de fiscale loonsom. |
Onroerendezaakbelasting (voor berekening algemene uitkering) | Voor de waardebepaling van woningen en niet-woningen hanteren we de prognoses van het ministerie van BZK, zoals vermeld in de bevoorschotting van de algemene uitkering. |
Onroerendezaakbelasting (voor berekening opbrengst OZB) | De totaalopbrengst wordt voor 2024 verhoogd met de LPO-index 2024 (3,48%). Eventuele extra verhogingen lichten we toe als nieuw beleid in het bestedings- en dekkingsplan. |
Tarievenbeleid | Voor de tarieven van rioolheffing en afvalstoffenheffing gaan we uit van 100% kostendekking. Leges bepalen we op basis van begrote en afgesproken kostendekkendheidspercentages |
Gronden | Het aantal geraamde m2 grondverkopen is gebaseerd op de actuele en te verwachten afzetprognose voor woningen en bedrijventerreinen, zoals vastgelegd in het MJP2023. De grondprijzen per complex zijn conform het grondprijsbeleid 2024 (maart 2024). |
Te ontvangen huren | We verwerken de contractueel overeengekomen prijsaanpassingen. Voor de overige ramingen sluiten we aan bij de LPO-index 2025 (3,48% 2025). |
Subsidies | Voor de indexering houden we vast aan de LPO index 2025 (3,48%). |
Algemene uitkering | We ramen de algemene uitkering uit het Gemeentefonds op basis van de meicirculaire 2024. De algemene uitkering zien we als vrij besteedbare middelen ter dekking van de voorstellen van college en raad. Wij volgen hierbij de Financiële verhoudingswet.
We begroten de middelen uit de algemene uitkering centraal in programma 10 Bedrijfsvoering en inkomsten, tegen lopende prijzen voor het begrotingsjaar en tegen constante prijzen voor de jaren daarna. Alleen in gevallen waarbij actief een decentralisatie-uitkering wordt aangevraagd, worden die middelen ook voor dat doel geoormerkt. Alle overige uitkeringen die we via de algemene uitkering ontvangen, zien we als ‘algemene middelen’ die we als zodanig ook betrekken bij de integrale afweging bij het begrotingstraject. Teams kunnen aanvragen voor decentralisatie-uitkeringen doen door het opstellen van een inhoudelijk plan en onderbouwing van het benodigd budget. Dit plan en budget moeten ze laten vaststellen door het college van burgemeester en wethouders. Na goedkeuring door college worden de middelen overgeheveld naar de decentrale budgetten. Bij feitelijke overheveling van taken en middelen vanuit het Rijk begroten we de hierbij behorende middelen decentraal. |
Verbonden partijen | De bijdragen voor verbonden partijen zijn gebaseerd op kadernota’s en begrotingen 2025 van de verbonden partijen. |
Rente | Voor de berekening van de totale rentekosten tellen we eerst alle betaalde rentebedragen over aangetrokken lang- en kortlopende gelden op. Daarna trekken we daar de terugontvangen rente van derden van af. We berekenen XX% rente (was 0,9% in 2023) over onze eigen financieringsmiddelen (renteomslag). We hanteren de rentenotitie van het BBV. |
Rente langlopende geldleningen | Voor de toekomstige financieringsbehoefte rekenen we een rentepercentage voor langlopende leningen 25 jaar van 3,1% (was 2,2,% in 2023). |
Rente grondbedrijf |
Vanaf 2016 was in verband met de invoering van de Vennootschapsbelasting (Vpb) voor grondexploitaties de rentetoerekening gebaseerd op het gemiddelde rentepercentage over het vreemde vermogen. In de praktijk hanteert de Belastingdienst een andere toerekening van rente aan de grondexploitaties. Hiermee is de noodzaak voor een afwijkend rentepercentage voor grondexploitaties vervallen en moet voor het grondbedrijf ook de rente-omslag gebruikt worden volgens de laatste rentenotitie van de BBV. |
Rente voorzieningen |
Rentetoevoegingen aan voorzieningen zijn niet toegestaan, tenzij voorzieningen op contante waarde zijn gewaardeerd. Voor Maashorst betreft dit momenteel de voorziening begrafenisrechten. Indirect betreft het ook de voorziening pensioenverplichtingen, maar daar is de rente opgenomen in de berekening van Raet/Visma. |
Afschrijving |
Het afschrijvingsbeleid dat wij hanteren, is vastgelegd in de Financiële verordening gemeente Maashorst.(maart 2024)
Afschrijving start in het jaar volgend op het jaar van gereedkomen of verwerven van het kapitaalgoed. |
Overhead |
Overhead wordt niet doorbelast. Die rekenen we alleen toe aan grondexploitaties en investeringen. Daar waar sprake is van ‘tarieven’ berekenen we de overhead extracomptabel (handmatig, na verzameling van alle noodzakelijke informatie) |
Vervangingsinvesteringen |
In de meerjarenbegroting maken we onderscheid tussen uitbreidings- en vervangingsinvesteringen. Vervangingsinvesteringen inventariseren en beoordelen we bij de Kadernota. Bij noodzaak tot vervanging nemen we de lasten op in het basisbeeld. We gaan daarbij uit van de inventarisatie van investeringen, zoals opgenomen in het MIP. |
Incidentele budgetten |
Incidentele budgetten die in het betreffende begrotingsjaar niet zijn ingezet, vallen bij het jaarverslag vrij in het jaarrekeningresultaat. Als het college toch vindt dat het budget beschikbaar moet blijven, dan kunnen we dit opnemen in het raadsvoorstel tot overhevelen van budgetten (december) en eventueel daarna nog melden in het jaarverslag. Daarna volgt besluitvorming door u als raad. |
Onvoorzien |
De stelpost onvoorziene uitgaven gebruiken we alleen voor het opvangen van incidentele tegenvallers, die onvoorzien, niet uit te stellen en onontkoombaar zijn. De hoogte van de stelpost onvoorziene uitgaven is € 45.000 structureel. Het college kan beschikken over de inzet van de stelpost onvoorzien gedurende het lopende boekjaar. Het college informeert uw raad via de reguliere P&C-cyclus over de inzet. |